normaliseert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- nor·ma·li·seert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
normaliseren |
normaliseert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van normaliseren
- Jij normaliseert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van normaliseren
- Hij normaliseert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van normaliseren
- Normaliseert!