normaliseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nor·ma·li·seert

Werkwoord

vervoeging van
normaliseren

normaliseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van normaliseren
    • Jij normaliseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van normaliseren
    • Hij normaliseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van normaliseren
    • Normaliseert!