neutraliseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • neu·tra·li·seer

Werkwoord

vervoeging van
neutraliseren

neutraliseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van neutraliseren
    • Ik neutraliseer. 
  2. gebiedende wijs van neutraliseren
    • Neutraliseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van neutraliseren
    • Neutraliseer je?