netwerkt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • net·werkt

Werkwoord

vervoeging van
netwerken

netwerkt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van netwerken
    • Jij netwerkt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van netwerken
    • Hij netwerkt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van netwerken
    • Netwerkt!