natuurliefhebber

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·tuur·lief·heb·ber
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord natuurliefhebber natuurliefhebbers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de natuurliefhebberm [1]

  1. iemand die erg kan genieten van de natuur
     Het gebied waarin ik veel van mijn jaren als jeugdig natuurliefhebber doorbracht in de late jaren zeventig en de vroege jaren tachtig van de twintigste eeuw waren de weilanden ten noorden en noordwesten van het dorp Kethel, onderdeel van de gemeente Schiedam.[2]
     Aanleiding voor het besluit waren klachten over vogels die vernoemd waren naar racistische of koloniale personen. Zo leende de beroemde natuurliefhebber John James Audubon zijn naam aan een pijlstormvogel, maar hield zijn familie ook slaven. Eerder werd al de McCowns ijsgors omgedoopt in de dikbekijsgors omdat John McCown naast vogelaar ook generaal was van de racistische Zuidelijke staten in de Amerikaanse Burgeroorlog.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Darwin in de stad” (2018), Atlas Contact op Wikipedia, ISBN 9789045036267
  3. Bronlink geraadpleegd op 19 mei 2024 Weblink bron “Eponiemen in de ban: tientallen Amerikaanse vogels krijgen een nieuwe naam” (Vrijdag 3 november 2023, 03:46), NOS