naturaliseert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- na·tu·ra·li·seert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
naturaliseren |
naturaliseert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van naturaliseren
- Jij naturaliseert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van naturaliseren
- Hij naturaliseert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van naturaliseren
- Naturaliseert!