motiveer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·ti·veer

Werkwoord

vervoeging van
motiveren

motiveer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van motiveren
    • Ik motiveer. 
  2. gebiedende wijs van motiveren
    • Motiveer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van motiveren
    • Motiveer je?