minnarij
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- min·na·rij
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling van minnen met het achtervoegsel -arij
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | minnarij | minnarijen |
verkleinwoord | minnarijtje | minnarijtjes |
Zelfstandig naamwoord
de minnarij v
- de keer dat men elkaar liefheeft; het vrijen; het bedrijven van de liefde
- een (buitenechtelijke) liefdesrelatie
Synoniemen
Gangbaarheid
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "minnarij" herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
45 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be