mensenkenner

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • men·sen·ken·ner
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mensenkenner mensenkenners
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de mensenkennerm [1]

  1. iemand die inzicht heeft hoe mensen denken en handelen
     Tot zover het advies van deze voortreffelijke geneesheer, die bewees tevens een groot mensenkenner te zijn.[2]
     Lourens Jan is geen mensenkenner, maar het temperament van zijn Betje heeft hij in zeventien huwelijksjaren vrij goed leren begrijpen, en Betje, al converseert ze glimlachend met haar Franse gast, heeft op dit moment ogen die donker van boosheid staan en haar kleine dikke vingers plukken nerveus en driftig aan de kanten van haar kleed.[3]
     Maar zij bleken ook bevlogen mensen met een grote liefde voor hun vak, die zelfs over ogenschijnlijk duffe onderwerpen ('onterven en de legitieme portie') meeslepend vertelden. Verrassender misschien nog was dat zij zich grote mensenkenners betoonden, halve psychologen, die met milde humor en een zekere compassie met de mens en diens zwakheden de soms ronduit schokkende taferelen beschreven die zich in hun spreekkamer afspelen.[4]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Valentijn Meininger
    “Vertoog over de liefde” (1987), Het Spectrum op Wikipedia, ISBN 9027418063
  3. Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723
  4. Bronlink geraadpleegd op 15 april 2024 Weblink bron
    Johan Nebbeling
    “In het kantoor van de notaris” (08-03-2017), Tubantia