meepraat

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mee·praat

Werkwoord

vervoeging van
meepraten

meepraat

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meepraten
    • ... dat ik meepraat. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meepraten
    • ... dat jij meepraat. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meepraten
    • ... dat hij meepraat.