meepraten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mee·pra·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
meepraten
praatte mee
meegepraat
zwak -t volledig

Werkwoord

meepraten

  1. inergatief samen met anderen over een onderwerp praten
    • De gemeente heeft van het begin met de partijen meegepraat over de plannen. 
    • We zijn uit principe tegen, maar blijven wel meepraten. 
  2. kunnen ~: ergens ervaring mee hebben, iets ook meegemaakt hebben
    • Hij kan erover meepraten. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be