masseur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mas·seur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord masseur masseurs
verkleinwoord masseurtje masseurtjes

Zelfstandig naamwoord

de masseurm

  1. (beroep) iemand die masseert
     De volgende dag lag ik op de behandelbank bij de lokale masseur van Bishop voor een extra lange behandeling.[2]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be