manicuurt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·ni·cuurt

Werkwoord

vervoeging van
manicuren

manicuurt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van manicuren
    • Jij manicuurt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van manicuren
    • Hij manicuurt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van manicuren
    • Manicuurt!