magnetiseur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mag·ne·ti·seur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord magnetiseur magnetiseurs
verkleinwoord magnetiseurtje magnetiseurtjes

Zelfstandig naamwoord

de magnetiseurm

  1. (beroep) iemand die magnetiseert (genezer die d.m.v. handoplegging tracht anderen van hun kwalen te verlossen)
Verwante begrippen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen