maffer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • maf·fer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord maffer maffers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de mafferm

  1. iemand die maft (slaapt) [2]
  2. (scheldwoord) iemand die niet meedoet (aan een staking o.i.d.) [3]
Verwante begrippen

Bijvoeglijk naamwoord

maffer

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van maf

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen