macher

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·cher
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘daadkrachtig persoon’ voor het eerst aangetroffen in 1999 [1]
  • van Duits  Macher zn  [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord macher machers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de macherm

  1. daadkrachtig persoon die belangrijke zaken tot stand kan brengen
    • Hij overspeelde zijn hand in een carrousel van toezeggingen. In Zeist werd hij een paar keer overruled door directeur betaald voetbal Jean-Paul Decossaux. Eerder al was gebleken dat Van Breukelen meer bloempot dan macher was op het technische departement van de voetbalbond. Bij het ontslag van Danny Blind mocht hij de koffie uitschenken voor de heren van het laatste woord. [4]
  2. (verouderd) (Bargoens) verkoper, boerenbedrieger

Gangbaarheid

Verwijzingen