kwantificeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kwan·ti·fi·ceert

Werkwoord

vervoeging van
kwantificeren

kwantificeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kwantificeren
    • Jij kwantificeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kwantificeren
    • Hij kwantificeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van kwantificeren
    • Kwantificeert!