kwantificeert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kwan·ti·fi·ceert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kwantificeren |
kwantificeert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kwantificeren
- Jij kwantificeert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kwantificeren
- Hij kwantificeert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van kwantificeren
- Kwantificeert!