kribbebijt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krib·be·bijt

Werkwoord

vervoeging van
kribbebijten

kribbebijt

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kribbebijten
    • Ik kribbebijt. 
  2. gebiedende wijs van kribbebijten
    • Kribbebijt! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kribbebijten
    • Kribbebijt je? 
  4. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kribbebijten
    • Een paard dat kribbebijt zal zijn boventanden vastzetten op alles wat hij in zijn box kan vinden. [1]
    • Zondags in de kerk mag ik niet naar je kijken, zelfs niet onder de meest vervelende preek, uit vrees, dat hij merkt dat ik je in 't oog heb; kom ik je toevallig op straat tegen, dan moet ik het hoofd omwenden, net of ik zoo'n mispunt was als mijn ouwe, die tegen oom kribbebijt; en met dat al, je zit hier uit te droogen en je half blind te werken op die gloeijend warme kast, zonder ooit een enkel pretje of verzetje. [2]

Gangbaarheid

Verwijzingen