kopieer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ko·pi·eer

Werkwoord

vervoeging van
kopiëren

kopieer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kopiëren
    • Ik kopieer. 
  2. gebiedende wijs van kopiëren
    • Kopieer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kopiëren
    • Kopieer je?