knok

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knok

Werkwoord

vervoeging van
knokken

knok

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knokken
    • Ik knok. 
  2. gebiedende wijs van knokken
    • Knok! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knokken
    • Knok je? 

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be