klaploopt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klap·loopt
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
klaplopen

klaploopt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klaplopen
    • Jij klaploopt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klaplopen
    • Hij klaploopt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van klaplopen
    • Klaploopt! 
    • Hij klaploopt op twee bejaarde en rijke familieleden die beiden verliefd zijn geweest op het jongetje dat hij ooit was: tante Sophie, femme fatale op leeftijd en de oude Theo Kievoet, gepensioneerd toneelcriticus. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen