kiepkar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

kiepkar
kiepkar
Uitspraak
Woordafbreking
  • kiep·kar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kiepkar kiepkarren
verkleinwoord kiepkarretje kiepkarretjes

Zelfstandig naamwoord

de kiepkarv / m

  1. een wagen met een kantelbare laadbak, zodat de lading eenvoudig gelost kan worden
    • Een gecrasht voertuig voor wegwerkzaamheden veroorzaakt woensdagmiddag files bij Rotterdam. De kiepkar voor asfalt schoot door de middenberm, waarna een traumahelikopter eraan te pas moest komen om de inzittende te redden. Dat meldt de ANWB. [1] 
    • Wastattan is de serie die De Twentsche Courant Tubantia deze zomer op de pagina Berkelland presenteert. We maken een wandeling langs historische plaatsen en objecten en testen uw kennis over uw gemeente. Vandaag: een kiepkar voor Needse klei en pellemelzand. [2] 
    • Zolang de kinderen nog niet naar school gaan, spelen ze in de winkel. „Ron, de jongste, is nu 2,5. Hij heeft zijn trekkertje, fietsje, kiepkar en lego gewoon in de winkel staan. Onder de zaak hebben we een groot magazijn. Daar staan allemaal lege dozen. Anne (5 jaar) heeft daar samen met haar buurmeisje een hut van gemaakt. Dat vind ik geen enkel probleem. Laat ze toch lekker spelen. In boekjes van Van der Hulst lees je toch ook verhalen over een omaatje met een kleinkind dat in de winkel speelt? [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Tubantia 26-06-13 Files Rotterdam door ongeluk wegwerker
  2. Tubantia 29-08-06 Needse kleigroeven: over pellemel en kassenbouw
  3. Reformatorisch Dagblad Gisette van Dalen-Heemskerk 15-05-2003 „Ik ben degene die de pleister plakt”
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be