kaproen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

man met rode kaproen
Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·proen
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kaproen kaproenen
verkleinwoord kaproentje kaproentjes

Zelfstandig naamwoord

de kaproenv / m

  1. nauw om het hoofd sluitend hoofddeksel voor mannen
     Terwijl die tulband van oosterse kaproen vroeger stond voor onze Hollandse trots. Van Eyck beeldde er rijke kooplieden mee af.’[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

55 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. kaproen op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron
    Annette Embrechts
    “'Ik ben niet trots op Nederland'” (2 oktober 2009), de Volkskrant
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be