kampeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kam·peert

Werkwoord

vervoeging van
kamperen

kampeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kamperen
    • Jij kampeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kamperen
    • Hij kampeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van kamperen
    • Kampeert!