kaard

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kaard

Werkwoord

vervoeging van
kaarden

kaard

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kaarden
    • Ik kaard. 
  2. gebiedende wijs van kaarden
    • Kaard! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kaarden
    • Kaard je? 

Gangbaarheid

19 % van de Nederlanders;
20 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be