itereert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ite·reert

Werkwoord

vervoeging van
itereren

itereert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van itereren
    • Jij itereert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van itereren
    • Hij itereert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van itereren
    • Itereert!