introduceer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·tro·du·ceer

Werkwoord

vervoeging van
introduceren

introduceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van introduceren
    • Ik introduceer. 
  2. gebiedende wijs van introduceren
    • Introduceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van introduceren
    • Introduceer je?