intrigeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·tri·geer

Werkwoord

vervoeging van
intrigeren

intrigeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van intrigeren
    • Ik intrigeer. 
  2. gebiedende wijs van intrigeren
    • Intrigeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van intrigeren
    • Intrigeer je?