interrumpeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ter·rum·peer·de

Werkwoord

vervoeging van
interrumperen

interrumpeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van interrumperen
    • Ik interrumpeerde. 
    • Jij interrumpeerde. 
    • Hij, zij, het interrumpeerde.