interpoleert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ter·po·leert

Werkwoord

vervoeging van
interpoleren

interpoleert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interpoleren
    • Jij interpoleert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interpoleren
    • Hij interpoleert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van interpoleren
    • Interpoleert!