interpoleert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·ter·po·leert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
interpoleren |
interpoleert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interpoleren
- Jij interpoleert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interpoleren
- Hij interpoleert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van interpoleren
- Interpoleert!