installeer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: installeer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- in·stal·leer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
installeren |
installeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van installeren
- Ik installeer.
- gebiedende wijs van installeren
- Installeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van installeren
- Installeer je?