inroostert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·roos·tert

Werkwoord

vervoeging van
inroosteren

inroostert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inroosteren
    • ... dat jij inroostert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inroosteren
    • ... dat hij inroostert.