Naar inhoud springen

inregelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·re·gelt

Werkwoord

vervoeging van
inregelen

inregelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inregelen
    • ... dat jij inregelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inregelen
    • ... dat hij inregelt. 

Gangbaarheid