inoculeerde
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: inoculeerde (hulp, bestand)
Woordafbreking
- in·ocu·leer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
inoculeren |
inoculeerde
- enkelvoud verleden tijd van inoculeren
- Ik inoculeerde.
- Jij inoculeerde.
- Hij, zij, het inoculeerde.
- Ik inoculeerde.