induceert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·du·ceert

Werkwoord

vervoeging van
induceren

induceert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van induceren
    • Jij induceert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van induceren
    • Hij induceert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van induceren
    • Induceert!