inclineert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·cli·neert

Werkwoord

vervoeging van
inclineren

inclineert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inclineren
    • Jij inclineert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inclineren
    • Hij inclineert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van inclineren
    • Inclineert!