inbaar

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen inbaar inbaarder inbaarst
verbogen inbare inbaardere inbaarste
partitief inbaars inbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

inbaar [1]

  1. van rekeningen dat men de betaling kan opeisen; van rekeningen dat men ze kan innen
     Door het gebruik van katvangers hopen de autobezitters te voorkomen dat hun identiteit bekend wordt bij overheidsinstanties. De katvanger krijgt de rekeningen, waardoor veel vorderingen door belasting en politie niet inbaar zijn. De eigenaar van de auto is vaak onbekend en moeilijk op te sporen. Zowel de katvanger als de auto-eigenaar zijn strafbaar.[2]
     Jaarlijks blijkt zo'n 70.000 euro niet inbaar, soms doordat de klant is overleden.[3]
     „Bestuurlijke boetes zijn wel leuk, maar ze zijn ook moeilijk inbaar”, aldus Suyver.[4]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

55 % van de Nederlanders;
46 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Erik Hogeboom
    “Auto's katvangers in beslag genomen” (22-03-2007), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron “5 vragen aan directeur Stadsbank over rente op leningen voor minima” (19-01-2017), Tubantia
  4. Bronlink Weblink bron “Boete aanbieders online gokken slecht inbaar” (29-11-2016), Reformatorisch Dagblad
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be