inaugureer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·au·gu·reer

Werkwoord

vervoeging van
inaugureren

inaugureer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inaugureren
    • Ik inaugureer. 
  2. gebiedende wijs van inaugureren
    • Inaugureer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inaugureren
    • Inaugureer je?