impregneert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·preg·neert

Werkwoord

vervoeging van
impregneren

impregneert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van impregneren
    • Jij impregneert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van impregneren
    • Hij impregneert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van impregneren
    • Impregneert!