immobiliseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·mo·bi·li·seert

Werkwoord

vervoeging van
immobiliseren

immobiliseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van immobiliseren
    • Jij immobiliseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van immobiliseren
    • Hij immobiliseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van immobiliseren
    • Immobiliseert! 

Gangbaarheid