imkert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·kert

Werkwoord

vervoeging van
imkeren

imkert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van imkeren
    • Jij imkert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van imkeren
    • Hij imkert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van imkeren
    • Imkert!