hypothekeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hy·po·the·keer

Werkwoord

vervoeging van
hypothekeren

hypothekeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hypothekeren
    • Ik hypothekeer. 
  2. gebiedende wijs van hypothekeren
    • Hypothekeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hypothekeren
    • Hypothekeer je?