hospitaliseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hos·pi·ta·li·seert

Werkwoord

vervoeging van
hospitaliseren

hospitaliseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hospitaliseren
    • Jij hospitaliseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hospitaliseren
    • Hij hospitaliseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van hospitaliseren
    • Hospitaliseert!