hospitaliseert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- hos·pi·ta·li·seert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
hospitaliseren |
hospitaliseert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hospitaliseren
- Jij hospitaliseert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hospitaliseren
- Hij hospitaliseert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van hospitaliseren
- Hospitaliseert!