heruitzendt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • her·uit·zendt

Werkwoord

vervoeging van
heruitzenden

heruitzendt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heruitzenden
    • ... dat jij heruitzendt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heruitzenden
    • ... dat hij heruitzendt.