herenigt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • her·enigt

Werkwoord

vervoeging van
herenigen

herenigt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van herenigen
    • Jij herenigt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van herenigen
    • Hij herenigt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van herenigen
    • Herenigt!