havent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ha·vent

Werkwoord

vervoeging van
havenen

havent

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van havenen
    • Jij havent. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van havenen
    • Hij havent. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van havenen
    • Havent!