handgel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

handgel
Uitspraak
Woordafbreking
  • hand·gel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handgel handgels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

handgel m o

  1. vloeibare zeep waarmee men de handen kan schoonmaken
     Het CBL roept klanten op boodschappen te doen zoals anders en dus niet en masse producten in te slaan. ,,Ik begrijp dat sommigen extra spullen in huis halen voor het geval ze een paar weken in quarantaine moeten, maar dan nog is het niet nodig om een jaarvoorraad wc-papier of vijf potten handgel te kopen.[1]
     ‘Ik heb vertrouwen in het handelen van de overheid. Ik heb desinfecterende handgel bij me, net als in de tijden dat ik uitgezonden was naar Afrika. Zelf ben ik niet zo bang voor het virus.[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Sanne Schelfaut
    “‘Hamsteren? Nergens voor nodig, eten genoeg!’” (13 mrt. 2020), Tubantia
  2. Bronlink Weblink bron
    Charlotte Huisman
    “Wie neemt er nog de trein op een stil Utrecht Centraal?” (13 maart 2020), de Volkskrant