halveert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hal·veert

Werkwoord

vervoeging van
halveren

halveert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van halveren
    • Jij halveert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van halveren
    • Hij halveert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van halveren
    • Halveert!