hallucineerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hal·lu·ci·neer·de

Werkwoord

vervoeging van
hallucineren

hallucineerde

  1. enkelvoud verleden tijd van hallucineren
    • Ik hallucineerde. 
    • Jij hallucineerde. 
    • Hij, zij, het hallucineerde.