haha

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ha
Woordherkomst en -opbouw

Tussenwerpsel

haha

  1. om een grappige spottende opmerking te benadrukken
    • Bang voor zo'n klein hondje. Haha, wat een held! 
    • Van Geel blikte ook nog even terug op zijn vertrek bij Feyenoord. ,,Ik heb vorige week een afscheidsdiner gehad. Daar ben ik door zes mensen toegesproken. Van de directie, de rvc, oud-rvc-leden. Het was één grote lofzang. Toen ik aan de beurt was heb ik gevraagd waarom we eigenlijk bijeen waren, haha.” [3] 
    • De ANWB kreeg in september vorig jaar al telefoontjes wanneer volgend jaar de zwarte zaterdagen zijn. ,,Haha, dat nóóit meer, denken de mensen. Maar die lange files horen er nu eenmaal bij’’, zegt Arnoud Broekhuis van de ANWB Verkeerscentrale. ,,Geboekte accommodatie loopt meestal van zaterdag tot zaterdag en bijna niemand blijft drie weken op dezelfde plek dus binnen de vakantie wordt er ook nog gereisd. Wij zeggen: de vakantie begint als je thuis vertrekt. Neem dan even pauze.’’ [4] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen


Slowaaks

Uitspraak
Woordafbreking
  • ha·ha

Tussenwerpsel

haha

  1. haha; een geluid gemaakt bij het lachen
    «Dobrý vtip haha
    Goeie grap, haha.
Schrijfwijzen


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • ha·ha

Tussenwerpsel

haha

  1. haha; een geluid gemaakt bij het lachen
Synoniemen

Verwijzingen