haarkleur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • haar·kleur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord haarkleur haarkleuren
verkleinwoord haarkleurtje haarkleurtjes

Zelfstandig naamwoord

de haarkleurv / m

  1. kleur van het haar
     Daar ergens hielden zijn herinneringen op. Haar geslacht rook heerlijk, dat herinnerde hij zich. En het haar daarbeneden had dezelfde kleur als op haar hoofd, het was dus haar echte haarkleur.[1]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628265
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be